Onderzoeksvaardigheden, voorjaar 2004
Leertaak 6

Validiteit

Achtergrond

Als onderzoeker leg je verbanden tussen feiten (verschijnselen, processen, gebeurtenissen, systemen) en ideeën (concepten, uitspraken en theorieën). Als dat fout gaat,

  1. onderzoek je dingen die je niet wilt onderzoeken,
  2. doe je uitspraken die te algemeen zijn, of
  3. leg je verbanden die er niet zijn.

Als je je bewust bent van de dreigende 'afstand' tussen wat je bedoelt te onderzoeken en wat je feitelijk doet, kun je dit soort systematische fouten voorkomen.

Een effectieve aanpak begint met een nauwkeurige formulering van de onderzoeksvraag.

Ad 1. Vervolgens maak je de concepten (begrippen, eigenschappen) in je vraag 'werkbaar', dus onderzoekbaar. Dit noemen we operationaliseren. Je stelt vast hoe je de concepten gaat onderzoeken ('meten'). Een van de manieren om dat te doen is het specificeren van variabelen met bijbehorende waardenverzamelingen.

Ad 2. Als onderzoeker streef je naar uitspraken met een zo groot mogelijk bereik. Als je een uitspraak doet over een grotere groep of over andere omstandigheden dan je feitelijk hebt onderzocht, zeggen we dat je generaliseert. Als je wilt generaliseren, maak je dat van tevoren duidelijk: je kunt er dan tijdens je onderzoek rekening mee houden. In je onderzoeksopzet specificeer je nauwkeurig het bedoelde domein en het bereikte domein. Verder maak je aannemelijk dat je onderzoeksresultaten inderdaad te generaliseren zijn.

Ad 3. Als je iets wilt verklaren, zorg je ervoor dat je oorzakelijke verbanden nauwkeurig beargumenteert.

In de slides bij de vorige leertaak vind je onder 'Validiteit: criteria' een opsomming van eisen voor operationalisering, generalisering en verklaring.

Leerdoel

Na het voltooien van deze taak kun je

Instructie

  1. Kies een (deel)vraag uit de probleemstelling waarmee je in leertaak 5 ook hebt gewerkt.
  2. Formuleer je vraag opnieuw, maar dan in de standaardvorm die we op het college hebben besproken: als een bewering van de vorm

    Voor [dit geval/deze gevallen] geldt: [uitspraak]

    waarin je een vraagteken achter (in het geval van een hypothese/bewijsprobleem) of in de bewering plaatst.
  3. Je hebt nu het bedoelde domein al aangegeven, namelijk in het eerste deel van de bewering. Geef in de [uitspraak] alle concepten aan.
  4. Operationaliseer de concepten door variabelen en waardenverzamelingen te kiezen. Beargumenteer je keuze.
  5. Geef aan welk domein je in het onderzoek verwacht te bereiken. Verzamel je genoeg gegevens (op basis van de gespecificeerde variabelen) om te kunnen generaliseren?

Product

Evaluatie