Leertaak 2
Conceptuele modellen en onderzoeksstructuur
Achtergrond
Een onderzoeksvraag bevat meestal begrippen die niet meteen
'onderzoekbaar' zijn. Een onderzoeker preciseert deze begrippen en vertaalt
ze stap-voor-stap tot observeerbare eigenschappen. In dit proces maakt de onderzoeker
keuzes: je kunt immers zelden een bepaald begrip volledig met onderzoek dekken.
Dit proces noemen we operationaliseren. Bij het
maken van keuzes kun je vaak gebruik maken van theorieën, gangbare vooronderstellingen
en gewoonten uit het kennisgebied van waaruit je de onderzoeksvraag te lijf
gaat. Daarnaast zijn er methodologische regels en overwegingen.
Begrippen in de onderzoeksvraag en de uiteindelijke werkwijze
kunnen systematisch worden beschreven in een zogenaamd conceptueel
model. Daarin staan de onderzoekselementen, eigenschappen (variabelen)
en te onderzoeken verbanden tussen die eigenschappen (relaties).
Een conceptueel model dat precies past bij de onderzoeksvraag
noemen we een theoretisch model. Na operationalisatie
verkrijgen we een empirisch model, dat aansluit
op de praktische uitvoering van het onderzoek.
De onderzoekselementen kunnen een gelaagde structuur hebben,
bijvoorbeeld in een onderzoek waarin je zowel steden, wijken en inwoners beschouwt.
Elk van die lagen heeft doorgaans eigen variabelen. Relaties tussen variabelen
kunnen deze lagen met elkaar verbinden.
De manier en precisie waarop je de (waarde van) variabelen
uitdrukt kan verschillen. Dit zogenaamde meetniveau
moet voldoende zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden, maar ook een effectieve
waardebepaling toelaten. Sommige analysemethoden vereisen bovendien een specifiek
meetniveau.
Een onderzoeksvraag kan zelden in één keer
beantwoord worden. Een onderzoeker zal de probleemstelling doorgaans opsplitsen
in een aantal deelvragen. Met de resultaten van
de deelvragen kan dan de hoofdvraag beantwoord worden.
Leerdoel
Na het voltooien van deze taak kun je
- een concrete onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een gegeven context
op het gebied van de Informatiekunde;
- bij de vraag een theoretisch model opstellen met onderzoekselementen, eigenschappen
en relaties;
- gelaagdheid van onderzoekselementen expliciteren;
- meetniveaus van theoretische variabelen (indien mogelijk) bepalen;
- een onderzoeksstructuur aangeven door deelvragen te formuleren.
Instructie
- Lees p. 83-107 (hoofdstuk 2) en p. 150-152 in Segers (2002). Kernbegrippen:
- onderzoekselementen
- variabele
- afhankelijk, onafhankelijk; unitair, collectief, contextueel
- relatie
- conceptueel model
- niveauverschillen, hiërarchie (gelaagdheid), fallacy
of the wrong level (ecological fallacy)
- meetniveau, nominaal, ordinaal, interval, ratio
- Bekijk de onderzoekscontexten in de bijlage.
Kies er twee uit.
- Formuleer bij elk van de gekozen contexten een onderzoeksvraag. De gesuggereerde
vraag die in de beschrijving staat, zal veelal te ruim zijn. Inperking is
noodzakelijk! Keep it simple.
- Maak bij elke vraag een theoretisch model: omschrijf de begrippen in je
vraag en beschrijf de onderzoekselementen, de benodigde eigenschappen (variabelen)
en de relaties tussen de variabelen.
- Geef van elke theoretische variabele, indien mogelijk, het meetniveau aan
(nominaal, ordinaal, interval, ratio).
- Bedenk voor elk van de gekozen vragen een opsplitsing in deelvragen. Geef
aan hoe de hoofdvraag beantwoord wordt.
Product
- Onderzoeksvragen.
- Theoretische modellen.
- Lijstje van variabelen en hun meetniveau.
- Deelvragen met motivatie.
Reflectie
- Bevatten je modelbeschrijvingen namen en beschrijvingen van de onderzoekselementen
en specificaties van eventuele gelaagdheid? Is van elke variabele het type
(domein, waardenverzameling) aangegeven? Is de relatie geformuleerd in termen
van de gespecificeerde variabelen? Zijn de afhankelijke en onafhankelijke
variabelen te herkennen?
- Is je theoretische model consistent met de onderzoeksvraag: kun je alle
begrippen erin terugvinden? Is het model minimaal?
- Indien je domein gelaagd is: zijn de eigenschappen en variabelen gekoppeld
aan de juiste laag?
- Is je opsplitsing in deelvragen effectief (zijn ze eenvoudiger dan de hoofdvraag;
is de complexiteit evenwichtig verdeeld)?
- Draagt elke deelvraag bij aan het beantwoorden van de hoofdvraag? Heb je
beschreven hoe je uiteindelijk de onderzoeksvraag beantwoordt via de antwoorden
op de deelvragen?