*SINT NIKOLAAS* =en zijn= *KNECHT* AMSTERDAM. -- G.~ THEOD.~ BOM. *SINT NIKOLAAS* =en zijn= *KNECHT* =door= _J.~ SCHENKMAN._ AMSTERDAM, G.~ THEOD.~ BOM. _Jeugdige vriendjes! gaat vrolijk en blij, Hier in dit boekje de prentjes beschouwen; Leest er de versjes al lagchende bij, (Immers dit kunt gij, zoo als wij vertrouwen.) Ziet hoe Sint Niklaas zijn leven soms waagt, Om u genoegen en vreugde te geven. O, dat gij altijd z deugdzaam mogt leven, Dat hij zich nimmer die moeite beklaagt._ J.~ S.~ *Aankomst van Sint Nikolaas.* Zie, ginds komt de Stoomboot Uit Spanje wer aan; Zij brengt ons Sint Niklaas, Ik zie hem reeds staan! Hoe huppelt zijn paardje Het dek op en ner, Hoe waaijen de wimpels Al heen en al wer! Zijn knecht staat te lagchen, En wenkt ons reeds toe: `Wie zoet is krijgt lekkers, Wie stout was -- een ro.' *Plegtige intogt van Sint Nikolaas.* Daar rijdt hij de stad door, Op 't prachtigst gekleed; Zijn knecht draagt de geldkist O, zie hoe hij zweet. Het regent er bloemen, Elk jubelt en juicht, Terwijl zich Sint Niklaas Op 't vriendelijkst buigt. n echter verschuilt zich, En tracht hem te ontvlin, 't Is =willem,= een domoor, Maar 't wordt ras gezien. *St.~ Nikolaas bij den Banketbakker.* Wat heerlijke Poppen! Wat keurig banket Staat hier voor de glazen, Zoo sierlijk en net! Wie trad er naar binnen? O, gluur door die ruit! De Bisschop koopt alles; Zijn knecht draagt het uit. 't Zijn zakken vol lekkers, En koeken er bij; O, kreeg ik er ntje Wat was ik dan blij! *St.~ Nikolaas in den Boeckwinkel.* Wel hoe! kwam Sint Niklaas Zoo waar nu wer hier, Om boekjes te koopen? -- Dat doet mij pleizier; Want zie, dat 's nog beter Dan koek of banket; Een boekje met prentjes Geeft jaren lang pret. O, vond ik er morgen Maar een in mijn schoen! 'k Gaf hem en zijn knecht dan Een hand en een zoen. *St.~ Nikolaas op den Schoorsteen.* O, zie eens naar boven! Maar schrik er niet van. Wat ziet ge op dien schoorsteen? Een paard en een'~ man! Ja zeker, hij is het! Zijn knecht staat er bij; Hij gluurt naar beneden, Misschien wel naar mij! Ik groet u, Sint Niklaas! Houd vrij mij in 't oog, Graag kwam ik eens bij u, Maar 't dak is zoo hoog. *St.~ Nikolaas luistert aan de Deur.* Wie gluurt daar door 't reetje? De deur is niet digt! 't Is Niklaas, die luistert Wat ieder verrigt. Wie traag is in 't leeren, Of stout is of boos, Sint Niklaas hoort alles, Hij luistert altoos! Hem kan men niet foppen, Geloof mij opregt, Wat hij niet gezien heeft, Vertelt hem zijn knecht. *St.~ Nikolaas houdt Boek.* Sint Niklaas, de Bisschop, Schrijft hier in zijn boek, Al wat hij gehoord heeft Bij 't jaarlijksch bezoek. Wie zoet was of stout was, Hij voegt het er bij; Wat zou hij wel schrijven Van u en van mij? -- O, vraag het zijn knecht eens, Die maakt toch dit jaar, Voor al, wie niet stout was, De zakjes wer klaar. *St.~ Nikolaas op Strooiavond.* Het leeft in den schoorsteen, Hoor, hoor dat geraas! Hoe rollen hier de app'len, 't Is vast Sint Niklaas! Maar neen... 't Is zijn knechtje, Dat zwart is van kleur; Want ginds staat de Bisschop, Voor de opene deur. Zing spoedig een liedje, Zie, zie, hoe hij gooit! Hoe harder wij zingen, Hoe ruimer hij strooit. *St.~ Nikolaas in de School.* `Wel meester! hoe gaat het Met =mina= en =koo?'= `Ja waarde Sint Niklaas! Dat is maar, z, z!' `Verdienen ze een prijsje Of zijn zij 't niet waard?' `Zij zijn als al de and'ren, Wat vrolijk van aard.' `Welnu dan, wie stil is En vlijtig hier leert, Ziet, als ik terug kom, Een prijs zich vereerd.' *St.~ Nikolaas in de Kinderkamer.* Een tafel vol speelgoed! Wie had dit verwacht? Nog nooit heeft Sint Niklaas Z ruim ons bedacht. Een zak Chocolaadjes! Een mand vol banket! Vier boeken met prentjes, Zoo keurig en net! En dan nog voor ieder Een letter er bij! O, was ieder kind, zoo Gelukkig als wij! *St.~ Nikolaas bij Grootmama.* Wel Grootma, wel Grootma! Kijk, dat vind ik mooi! Een tafel vol lekkers, En dat voor wat hooi! Hoe klein was mijn schoentje, Hoe groot dit present! En dan nog een boekje, Een doos, en een prent! Wel Grootma, wel Grootma! O geef mij een zoen! Ik breng, na een jaartje, Op nieuw u mijn schoen. *St.~ Nikolaas bij een Rijk Kind.* `Sint Niklaas! kom binnen, Wat moois brengt gij mee? Graag had ik een boekje!...' `Ik schenk u er twee. Het een zal u leeren, Dat Godsvrucht en deugd Meer waard zijn dan schatten, De bron zijn van vreugd. Het tweede toont klaar u, Wat vreugd men geniet, Zoo men van zijn'~ rijkdom Ook d'~ armen iets biedt.' *St.~ Nikolaas bij een'~ Snoeper.* De trommel is vol nog! Geen mensch, die mij ziet; Dus spoedig een koekje, Dat mist men toch niet. Help! Hemel, wat is dat, Wie grijpt mij bij 't oor? O wee! 't is Sint Niklaas, Hoe raak ik er door! Ach, Bisschop van Spanje! Ach, laat mij maar gaan, 'k Zal nooit aan den trommel Mijn handen wer slaan. *St.~ Nikolaas bij een Arm Kind.* Wel is het Sint Niklaas, Maar ach! niet voor mij! Vast gaat hij ons hutje Stilzwijgend voorbij! O, mogt hij er komen, Dan kreeg ik toch iets! Elk krijgt wat van avond, Maar ik, helaas niets! 'k Ben arm!... maar wat zie ik? Een pop van taai taai! O foei! -- en ik morde! Neen, dat was niet fraai! *St.~ Nikolaas bij Stoute Kinderen.* Ei, ei, die Sint Niklaas Is lang na niet mak! Daar stopt hij twee knaapjes Pardoes in zijn zak. 't Is loon vast naar werken, En rijklijk verdiend. Hij straft niet graag kindren, Maar is hun een vriend. O Bisschop! vergeef hun Deez'~ enkelen keer, Schenk, schenk hun genade, Zij doen het nooit wer! *St.~ Nikolaas vertrekt.* Sint Niklaas vertrekt wer! Gebruik slechts uw oog, Daar stijgt hij op 't paardje Per Luchtbal omhoog. Zijn knecht zit in 't schuitje, Maar rilt als een blad; 'k Wed dat hij veel liever In 't Stoomschip weer zat! De Bisschop lacht hartlijk, En vreest geen gevaar; Maar groet nog zijn vriendjes, Tot 't volgende jaar.