‘Delta-plan volstrekt overbodig’
Mark Overmars: hoogleraar
In zijn bijdrage ‘Offshoring vereist drastische aanpassing IT-curriculum’
betoogt Daan Rijsenbrij (AG 11 maart) ten onrechte dat er een Delta-plan
nodig is om de Nederlandse IT-opleidingen aan te passen aan de nieuwe
behoeften van de IT-industrie. Hij ziet de IT-industrie hierbij primair als
de detacheringsindustrie. Er bestaat echter ook een uitgebreide en
groeiende IT-industrie die zich richt op nieuwe IT-toepassingen in
bijvoorbeeld de geneeskunde en de entertainment. Voor beide bedrijfstakken
zijn er al goed vormgegeven opleidingen.
De kennis en activiteiten die Daan Rijsenbrij nodig acht voor de industrie
hebben hun plaats allang gevonden in de opleidingen informatiekunde in
Nederland. Deze zijn het afgelopen decennium ontstaan naast de
informatica-opleidingen en richten zich meer op het gebruik van ICT en het
effect hiervan op bedrijven, organisaties en mensen. De opleiding
informatiekunde zoals die bijvoorbeeld in Utrecht wordt aangeboden voldoet
uitstekend aan de criteria die Daan Rijsenbrij stelt en daarvoor is een
herbezinning, Delta-plan of zelfreflectie dus volstrekt niet nodig. De
universitaire opleidingen informatiekunde hebben zich altijd al gericht op
die elementen die juist moeilijk te offshoren zijn.
Weinig zinvol
De academische informatica-opleidingen leiden hele andere studenten op,
gericht op een markt waarin wetenschappelijke vernieuwing en uitdagende
toepassingen belangrijke ingrediënten vormen. Deze markt wordt, naast grote
bedrijven als Philips, gevormd door relatief kleine spelers, die helaas
vaak niet om de tafel zitten als gesproken wordt over de toekomst van de
IT-industrie in Nederland, maar die een belangrijke rol kunnen spelen in
die toekomst. Deze bedrijven hebben behoefte aan informatici met een sterke
fundamentele basis, gekoppeld aan inzicht in vernieuwende
applicatiegerichte technologieën, zoals multimedia, visualisatie, games,
robotica, intelligente systemen, datamining, gridcomputing en
programmageneratie. Zowel het belang van fundamentele informatica als van
dergelijke toepassingsdomeinen wordt ook keer op keer bevestigd door
commissies van het ministerie voor Economische Zaken. Zwaartepuntenlijsten
zoals die door bijvoorbeeld het innovatieplatform, de taskforce ICT en het
Informaticaonderzoek Platform Nederland zijn geformuleerd, doen hier recht
aan.
Ook hier geldt dat de universitaire opleidingen zich allang op deze thema’s
richten. Informatica-opleidingen leiden geen studenten op tot programmeur,
websitebouwer of helpdeskmedewerker, en er is dan ook geen risico dat de
afgestudeerden werkloos zullen worden als gevolg van offshoring. Ook voor
de informatica-opleidingen lijkt een Delta-plan dus weinig zinvol.
Grote tekorten
De zorgen voor de toekomst van de IT-industrie in Nederland liggen niet in
de kwaliteit en inhoud van de Nederlandse informatica- en
informatiekunde-opleidingen maar veel meer in het beperkte aantal studenten
dat deze opleidingen volgt en in de beperkte financiering voor vernieuwend
informatica-onderzoek. De omvang van het wetenschappelijke
informatica-onderzoek in Nederland is nog altijd zeer gering. En de
studentenaantallen liggen ver onder de behoefte die er is aan academisch
geschoolde informatici en informatiekundigen. De branche verwacht grote
tekorten en dit kan het innovatievermogen van de industrie aantasten.
Misschien is er een Delta-plan nodig om potentiële aankomende studenten
ervan te overtuigen dat informatica ontzettend leuk en uitdagend is.
Mark Overmars
Prof.dr. Mark Overmars (http://www.cs.uu.nl/ ~markov) is als hoogleraar
Informatica verbonden aan de Universiteit Utrecht.
Vastleggen van
kwaliteit is essentieel
Marko van Eekelen en Jan Tretmans: hoofddocenten
Tim Willemse: onderzoeker
De uittocht van zowel banen als kennis als gevolg van outsourcing en
offshoring wordt veelal met achterdocht bekeken. Wij zien deze trends
echter als gezonde economische ontwikkelingen, die nieuwe kansen bieden en
die bovendien illustreren dat de informatica als discipline tot wasdom
komt. Wat betreft de gevolgen van outsourcing en offshoring voor onderzoek
en onderwijs, kijken we nu vooral naar het software-ontwikkelingsproces.
Veel van de huidige software-ontwikkeling gebeurt op een manier die men
voor het gemak monolithisch kan noemen. Een producent ontwikkelt software
op verzoek van een consument. Het ontwikkelingstraject begint bij de wensen
van de consument. Via de ontwikkelingsfasen specificatie, ontwerp, implementatie,
codering en realisatie, leidt dit tot het softwareproduct dat de consument
afneemt. Er zijn maar twee duidelijk herkenbare partijen bij betrokken, elk
met hun eigen strikt gescheiden verantwoordelijkheden.
Onder invloed van outsourcing en offshoring wordt dit paradigma
noodgedwongen verlaten: het monolithische software-ontwikkelingsproces
wordt opgedeeld. Elk deelstuk kan potentieel door een andere partij
ontwikkeld worden (outsourcing), eventueel in landen waar de kosten lager
liggen (offshoring). Aan het eind van het ontwikkelingstraject moeten deze
deelstukken worden samengevoegd en geïntegreerd tot een werkend systeem.
Dit is een opdeling op basis van functionaliteit van het softwaresysteem.
Ook het ontwikkelingsproces zelf kan men opdelen. Alle fasen en
activiteiten in dit proces kunnen worden uitbesteed. Zo kan het
implementeren van een (deel)systeem op basis van een door partij A
geleverde specificatie uitbesteed worden aan partij B, waarna het testen
via outsourcing uitgevoerd wordt door partij C, terwijl partij D de
installatie en het onderhoud voor zijn rekening neemt. Het aantal betrokken
partijen neemt dus toe, en de rollen worden diffuser: een partij kan
tegelijk zowel consument als producent zijn.
Complexer
De verdeel- en outsourcingsstrategie leidt tot een complexer
ontwikkelingsproces met een bijbehorend complexer (be)heersprobleem. Naast
een toenemend aantal betrokken partijen constateren we een toename van het
aantal (deel)producten (code, documentatie, testverzamelingen etcetera) dat
wordt uitgewisseld. Er is derhalve een noodzaak tot het vastleggen van
goede afspraken tussen de betrokken partijen. Deze afspraken moeten
eenduidig vastleggen waaraan de (deel)producten moeten voldoen. Denk aan
functionaliteit, interfaces, beoogde koppelingen met andere
(deel)producten. Maar ook niet-functionele kwaliteitskarakteristieken
moeten worden vastgelegd, zoals security, reliability, performance
etcetera, liefst allemaal met behulp van meetbare grootheden. Dergelijke
volledige specificaties, inclusief alle mogelijke configuraties en
parameters worden onmisbaar. Deze specificaties zullen bovendien steeds
vaker dienen als basis voor het oplossen van conflicten en
aansprakelijkheidsvraagstukken tussen betrokken partijen.
De huidige technieken voor het specificeren van software - van tussen- en
deelproducten - zijn gebaseerd op informele, natuurlijke taal in plaats van
meetbare grootheden. Beschikbare, goede technieken worden vaak niet
gebruikt. Er heerst een cultuur die in stand houdt dat de specificaties
vooral in de hoofden van mensen zitten; specificaties die ze bovendien
liever mondeling overleveren dan ze expliciet en precies opschrijven.
Deze manier van werken biedt geen uitkomst in een gedistribueerde setting
waarbij partijen met verschillende culturele achtergronden en met
tijdsverschillen van 12 uur werken aan een project.
Kwaliteit
Essentieel voor succesvolle outsourcing en offshoring is dat
(deel)producten precies en eenduidig zijn gespecificeerd, zoveel mogelijk
onafhankelijk van taal en cultuur. Wat bovenal nodig is, is het beschikken
over en het kunnen gebruiken van validatie-, verificatie- en testtechnieken
om de kwaliteit van specificaties, ontwerpen, implementaties en code te
kunnen bepalen en garanderen.
Onderzoek en onderwijs moeten bij het voorgaande aansluiten. Dit betekent
concreet dat het redeneren over software- en computersystemen zich naar een
hoger niveau van abstractie zal bewegen en dat technieken die systemen
beschouwen op het niveau van koppelbare componenten, relevanter worden.
Daarenboven worden specificatie- en analysetechnieken op dat niveau
belangrijker. Hier is een grote rol voor het onderzoek weggelegd, aangezien
de analyse en controle van niet-functionele kwaliteitseisen nog een
belangrijk en grotendeels onontgonnen gebied is. Daarentegen neemt het
belang van technieken die zich richten op de details van de implementatie
van componenten, af. Eigenlijk is deze beweging naar een hoger niveau van
modelleren en redeneren in zowel onderwijs als onderzoek aan de Nederlandse
universiteiten al aan de gang.
Kortom, outsourcing en offshoring zijn een natuurlijke ontwikkeling die
vereisen dat op steeds hoger niveau van abstractie over steeds complexere
systemen met meer toegevoegde waarde wordt geredeneerd. Dit leidt tot een
beter en meer volwassen software-ontwikkelingstraject met de noodzaak
(deel)producten preciezer vast te leggen en de kwaliteit ervan te
controleren. Voor Nederland hoeft dit geen bedreiging te zijn, maar biedt
het juist nieuwe kansen als uitbestedende partij. Daarvoor is het wel
noodzakelijk dat er voldoende kennis en kunde is om precies en eenduidig de
kwaliteit van componenten te kunnen vastleggen en deze kwaliteit te kunnen
controleren en garanderen.
Marko van Eekelen, Jan Tretmans en Tim Willemse
Marko van Eekelen en Jan Tretmans zijn universitair hoofddocent aan de
Radboud Universiteit Nijmegen. Tim Willemse is onderzoeker aan de Radboud
Universiteit Nijmegen en het Embedded Systems Instituut (ESI) in Eindhoven.
(M. Overmars T. Willemse M.v. Eekelen J. Tretmans)